Weet je wat ik nu zo stom vind? Dat er geen achteruitgang is bij het-slechte-gesprek-kamertje. Dat je zo op de parkeerplaats staat en de auto in kan springen. Nee, in plaats daarvan moet je het hele ziekenhuis door richting de hoofduitgang. Met je verlepte kop, dikke ogen en rode vlekken. Je denkt dat iedereen het aan je ziet, dat iedereen je vol medelijden aankijkt en de grote letter K midden op je voorhoofd staat. Is natuurlijk helemaal niet zo.

J en ik lopen naar buiten via de uit de grond gestampte tent, waar mensen worden getriageerd op corona. “GVD, alles staat in het teken van corona en ik krijg dit!” zeg ik. Ergens zie ik de ironie er ook wel van in. Als ik langs mijn werk kom, voel ik even de sterke drang om naar binnen te gaan. De huisartsenpost is dicht, maar ik weet dat mijn collega er is. We kwam elkaar s ’ochtends voor de ingang nog tegen en we maakten nog een grapje naar elkaar dat ik er niet uitzag. Ik loop naar binnen, zie haar gelijk staan en duw haar het papier van de MDL arts in haar handen. Onder een anatomisch tekeningetje staat het zwart op wit: vermoeden endeldarm kanker. Ze kijkt me aan en we moeten even hard huilen. Wij wisten dit. Ik had mijn zorgen aan haar verteld, aan haar als enige. Dat ik bang was voor “de K”, dat ik geen stoma wilde (nu zou ik er voor tekenen, als dat alles zou zijn). Het gekke is, op het moment dat we samen zitten te snikken, heb ik vooral medelijden met haar. Ik vind het zo zielig en wil bijna mijn excuses aanbieden. Sorry dat ik ziek ben. In mijn ooghoeken zie ik andere collega’s, maar ik moet nu naar huis. Ik kan het ze niet vertellen, terwijl mijn familie nog van niks weet.

Als ik bij mijn moeder om de hoek sta, wil ik helemaal die auto niet uit. Ik ga haar wereld op z’n kop zetten. Haar kind heeft f*cking kanker. Ik gun haar nog even die paar minuten, dat de wereld er nog net zo uitziet als ervoor. Ik app mijn broertje: Wil je nu naar mama komen?

Mijn moeder staat al in de deuropening, met mijn hond op de arm en ik kijk naar die grote bruine kraalogen en een kwispelend staartje (de hond, niet mijn moeder). Ik neem hem van haar over en knuffel hem heel hard. Zou hij dit al hebben gevoeld, kan hij het niet vertellen aan haar? Mama gaat voor me staan.

  • En? Wat is het?
  • Niet goed…het is kanker mama

Opnieuw tranen, ik hoor verdriet, onmacht en heel veel boosheid. Ik voel heel veel liefde in haar knuffel. De koffie wordt ingeschonken en ik zit er eerst even naar te kijken of mijn ziel net is vervlogen. De achterdeur gaat open en mijn broertje staat in zijn sportkleren in de keuken. Ik denk nog even snel: goh, ik had ook wel zin om te sporten. Hij kijkt me aan:

  • En?
  • Khebkanker
  • Owh..

Ok dat had ook wel minder lomp gekund, maar wij zijn nu eenmaal niet het type: ga-even-zitten-want-ik-heb-niet-zulk-leuk-nieuws. Direct zeg ik wat ik graag wil:

  1. Ik ben geen patiënt en wil dus niet dat er zo naar me gekeken of gepraat wordt.
  2. Er mag gelachen worden en foute grappen mogen ook worden gemaakt.
  3. Als ik onredelijk ben, dan mag dat gezegd worden.
  4. Ik wil gewoon nog leuke dingen doen.
  5. Ik doe de komende weken niet de afwas.

Direct daarna stuur ik een berichtje naar familie, vrienden en collega’s. Dit gaat vrij vlot, omdat ik dit al een week in mijn hoofd had ( of je een oscar wint dames en heren, alleen een beetje anders). Ik vertel de uitslag, dat mijn wereld op zijn kop staat en of ze mijn moeder en broertje niet willen vergeten. Vind ik belangrijk. Wil ik graag.

Nog geen paar uur later word ik gebeld door het ziekenhuis, dat ik morgen direct een CT scan moet laten maken en de week daarop voor een MRI. De dag erna komen alle specialisten dan bij elkaar en wordt er een “strijdplan” opgezet. Ik wil morgen helemaal niet naar het ziekenhuis. Ik wil deze week nog geen kanker zijn, maar gewoon Naomi en ik vraag of het echt zo snel moet. Ja dat moet, want de feestdagen zitten er ook nog tussen. Ondertussen word ik overladen door telefoontjes, appjes, mailtjes etc. De rest van de dag doe ik eigenlijk maar wat. Beetje op de bank liggen, op mijn telefoon kijken, beetje eten, uit het raam koekeloeren. Ziek voel ik me eigenlijk helemaal niet. Zelfs mijn huisarts belt me nog op en ze is geweldig. Of ik geen sterkere pijnstilling wil, maar ik pas. Dan wordt het toch morfine en dan ben ik direct weer zo’n patiënt. Ik red het prima met paracetamol en ibuprofen.

In de avond zijn er 3 opties.

  1. Hele foute reality tv
  2. Moord en doodslag tv
  3. Cabaret

Samen met mijn moeder kijk ik naar Youp van ’t Hek. Valt er toch nog wat te lachen en dat doen we ook. Ondertussen werk ik sinds 10 jaar een zak chips naar binnen. Omdat ik daar zin aan heb en wat kan mij dat gezonde eten nu schelen.

Dan wordt het donker buiten….het wordt stiller op straat en stiller binnen. Ik voel opeens een kriebel op mijn borst en in mijn maag. Zo’n kriebel die je krijgt als je zenuwachtig bent of verliefd. Deze kriebel komt echter van angst. Pure angst die me in de keel kruipt en die onder mijn huid gaat zitten. Ik heb kanker…ik kan dood gaan…ik wil helemaal niet dood. Ik kom overeind en grijp in een reflex naar mijn borstkas. Mijn moeder ziet me dit doen en vliegt met mij overeind. Ik begin paniekerig te snikken. “ Mama hoe kan dit nou? Hoe kan dit nou? Wat heb ik verkeerd gedaan? Ik wil niet dood!”. Ze houdt me vast, zegt standvastig dat we keihard gaan vechten en ik voel me weer even 5 jaar oud. Nu snap ik alle patiënten die ik jaren lang aan de telefoon heb gehad op mijn werk. De nacht komt eraan en die is verdomde eng.

 

De volgende dag zit ik samen met mama in de wachtkamer voor de CT scan. Een jongeman in uniform stapt de wachtkamer in en kijkt mijn moeder aan “Mevrouw H?”. Mijn moeder kijkt mij aan en ik sta op. Ja vriend je moet bij mij wezen, wat een plottwist he? Vind ik grappig. Kan ik niks aan doen. Met mijn broek halverwege mijn knieën lig ik op de tafel en er wordt een infuus geprikt. De verpleegkundige legt me uit dat er straks contrast vloeistof wordt ingebracht en dat het een warm gevoel kan geven in je lijf en het gevoel of je in je broek plast. Lekker dan.  De verpleegkundigen vertrekken naar een kamertje ernaast en ik lig alleen. Langzaam word ik het apparaat ingeschoven. Boven mijn hoofd hangen 2 zakken aan het infuus en voor het eerst voel ik me patiënt. Gelovig ben ik niet, maar ik doe even een schietgebedje. Laat het alsjeblieft meevallen, laat ik geen uitzaaiingen hebben. Door een microfoontje wordt me verteld dat de contrastvloeistof wordt ingespoten en het voelt inderdaad of ik in mijn broek plas. Binnen 5 minuten is het klaar. De verpleegkundige is heel lief:

  • Gaat het een beetje?
  • Mwoah…
  • Het is zeker heel onwerkelijk, heb je wel geslapen?
  • Redelijk wel…
  • Wanneer heb je een vervolg afspraak?
  • Vanmiddag om 16h een telefonische afspraak bij de internist
  • Oh dat is mooi

Gelijk maken mijn hersenen overuren. Hoezo? Waarom is dat mooi? Wat heb je gezien dan? LAAT JE DE KOP NU NIET GEK MAKEN NOOM!

 

De internist belt zelfs een half uur eerder en kan me niks nieuws vertellen. De uitslag van het biopt was niet goed. De tumor is kwaadaardig. Wist ik al. Ergens voel ik me opeens heel sterk. Ik ga dit overwinnen! Ik ga hiervoor! Ik laat die klote tumor niet mijn wereld op zijn kop zetten.

 

Voordat ik naar bed ga, loop ik nog even een blokje om met de hond. Het is doodstil op straat. Mooi, ik wil toch niemand tegen komen. Weer voel ik die ondraaglijke pijn in mijn stuit. Of er iemand me een harde schop tegen mijn achterwerk heeft gegeven. Het is net of die tumor de draak met me steekt verdorie! Elke stap die ik zet, dreunt het door mijn hoofd: kanker, kanker, kanker, kanker. Morgen toch maar even de huisarts bellen voor die morfine.